U kunt de complete vertaling per email opvragen; klik hier voor de voorwaarden.

Eugene Fromentin

Eugène Samuel Auguste Fromentin was een Frans schrijver en schilder

À M. Eugène Fromentin, à propos d'un importun qui se disait son ami

.

Il me dit qu'il était très riche,
Mais qu'il craignait le choléra;
— Que de son or il était chiche,
Mais qu'il goûtait fort l'Opéra;

— Qu'il raffolait de la nature,
Ayant connu monsieur Corot;
— Qu'il n'avait pas encor voiture,
Mais que cela viendrait bientôt;

— Qu'il aimait le marbre et la brique,
Les bois noirs et les bois dorés;
— Qu'il possédait dans sa fabrique
Trois contremaîtres décorés;

— Qu'il avait, sans compter le reste,
Vingt mille actions sur le Nord;
Qu'il avait trouvé, pour un zeste,
Des encadrements d'Oppenord;

Qu'il donnerait (fût-ce à Luzarches!)
Dans le bric-à-brac jusqu'au cou,
Et qu'au Marché des Patriarches
Il avait fait plus d'un bon coup;

Qu'il n'aimait pas beaucoup sa femme,
Ni sa mère; — mais qu'il croyait
A l'immortalité de l'âme,
Et qu'il avait lu Niboyet!

— Qu'il penchait pour l'amour physique,
Et qu'à Rome, séjour d'ennui,
Une femme, d'ailleurs phtisique,
Etait morte d'amour pour lui.

Pendant trois heures et demie,
Ce bavard, venu de Tournai,
M'a dégoisé toute sa vie;
J'en ai le cerveau consterné.

S'il fallait décrire ma peine,
Ce serait à n'en plus finir;
Je me disais, domptant ma haine:
«Au moins, si je pouvais dormir!»

Comme un qui n'est pas à son aise,
Et qui n'ose pas s'en aller,
Je frottais de mon cul ma chaise,
Rêvant de le faire empaler.

Ce monstre se nomme Bastogne;
Il fuyait devant le fléau.
Moi, je fuirai jusqu'en Gascogne,
Ou j'irai me jeter à l'eau,

Si dans ce Paris, qu'il redoute,
Quand chacun sera retourné,
Je trouve encore sur ma route
Ce fléau, natif de Tournai.

Aan M. Eugène Fromentin, naar aanleiding van een blaaskaak die mij aanklampte

.

Hij vertelde me dat hij erg rijk was,
maar dat hij bang was voor de cholera;
— Dat hij erg op de centen was
maar wel een vaste plek had in de Opera;

                     [ . . . ]
 
 
 

— Dat hij hield van marmer en baksteen,
ebbenhout en hout dat is geplateerd;
— Dat er in zijn fabriek niet één
maar wel drie voormannen zijn gedecoreerd;

— Dat hij, om van de rest nog maar te zwijgen,
twintig duizend aandelen heeft in le Nord;
— Dat hij ergens ladekastjes kon krijgen,
bijna voor nop, van Alexandre-Jean Oppenordt2.

— Dat hij zelfs zover zou reizen als Luzarches
als hij maar antiek en curiosa vindt,
— Dat hij vaak op de Marché des Patriarches3
profijt had gehad van zijn verzamelaarsinstinct;

                     [ . . . ]
 
 
 

— Dat hij goed in bed was naar zijn idee,
omdat tijdens een verder vervelend verblijf in Rome,
een vrouw, die anders was overleden aan tb,
zich uit liefde voor hem het leven had genomen.

                     [ . . . ]
 
 
 

Als je wist in welke ellende hij mij dompelde,
het tartte waarlijk alle fatsoen;
ik zat daar in hulpeloze haat en mompelde:
“kon ik maar even liggen en een tukje doen!”

Ik zat al die tijd met een ongemakkelijk gevoel,
maar wist niet hoe tegen te spartelen,
ik draaide met mijn kont op de stoel,
en zocht naar een manier om hem te martelen.

Het misbaksel genoemd Bastogne;
hij was op de vlucht voor de epidemie.
Ik, ik neem de wijk naar Gascogne,
en liever verzuip ik mezelf potverdrie,

als naar het Parijs, waar hem niets aan is gelegen,
iedereen is teruggegaan,
en ik kom hem toch nog tegen
deze plaag, deze inwoner van Caen.


1. Jean-Baptiste-Camille Corot, Frans landschapsschilder (1796 – 1875).
2. Alexandre-Jean Oppenordt, Nederlands meubelmaker (1639-1715) die naar Frankrijk emigreerde en werkte in opdracht van Louis XIV.
3. markt in het 5e arrondissement van Paris.
4. Eugénie Niboyet (1796 – 1883) Frans schrijfster, journaliste en feministe.