Incipit oratio Ieremiae prophetae.
Recordare, Domine, quid acciderit nobis;
intuere et respice opprobrium nostrum.
Haereditas nostra versa est ad alienos,
domus nostrae ad extraneos.
Pupilli facti sumus absque patre,
matres nostrae quasi viduae.
Aquam nostram pecunia bibimus;
ligna nostra pretio comparavimus.
Cervicibus nostris minabamur,
lassis non dabatur requies.
Aegypto dedimus manum et Assyriis,
ut saturaremur pane.
Patres nostri peccaverunt, et non sunt,
et nos iniquitates eorum portavimus.
Servi dominati sunt nostri;
non fuit qui redimeret de manu eorum.
Ierusalem, Ierusalem,
convertere ad Dominum Deum tuum.
Hier begint het gebed van de profeet Jeremiah.
Gedenk, HEERE, wat ons geschied is,
aanschouw het, en zie onzen smaad aan.
Ons erfdeel is tot de vreemdelingen gewend,
onze huizen tot de uitlanders.
Wij zijn wezen zonder vader,
onze moeders zijn als de weduwen.
Ons water moeten wij voor geld drinken;
ons hout komt ons op prijs te staan.
Wij lijden vervolging op onze halzen;
zijn wij moede, men laat ons geen rust.
Wij hebben den Egyptenaar de hand gegeven, en den Assyriër,
om met brood verzadigd te worden.
Onze vaders hebben gezondigd, en zijn niet meer,
en wij dragen hun ongerechtigheden.
Knechten heersen over ons;
er is niemand, die ons uit hun hand rukke.
Jeruzalem, Jeruzalem,
wend u tot de Heer, uw God.
De volledige tekst kunt u per email opvragen.
Klik hier voor de voorwaarden.