Schlaf' wohl du Himmelsknabe du,
Schlaf' wohl du süßes Kind;
Dich fächeln Engelein in Ruh,
Mit sanftem Himmelswind.
Wir arme Hirten singen dir
Ein herzlich Wiegenliedlein für,
Schlafe, Himmelskindlein, schlafe.
[Maria hat mit Mutterlieb
Dich leise zugedeckt
Und Joseph hält den Hauch zurück,
Dass er dich nicht erweckt.
Die Schäflein, die im Stalle sind,
Verstummen vor dir, Himmelskind;
Schlafe, schlafe, Himmelssöhnchen, schlafe!]
Slaap wel, hemelknaap,
Slaap wel, zoet lief kind;
Engeltjes waaieren je in slaap,
Met zachte hemelswind.
Wij arme herders zingen je in koor
Een warm wiegenliedje voor,
Slaap, hemelkindje, slaap.
[Maria heeft met moederliefde
Je zachtjes toegedekt
En Jozef houdt zijn adem in
Opdat hij je niet voortijdig wekt.
Het schaapje, dat zich in de stal bevindt,
Zwijgt voor jou, lief hemelkind;
Slaap, slaap, hemelzoontje, slaap!]