Negen gezangen voor het psalmboek van aartsbisschop Parker
1. Why fumeth in fight: the Gentils spite, in fury raging stout? Why taketh in hond: the people fond, uayne thinges to bring about?
xx
1. Waarom woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid?
2. The kinges arise: the lordes deuise, in counsayles mett therto: Agaynst the Lord: with false accord, against his Christ they go.
2. De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde, [zeggende]:
3. Let vs they say: breake downe their ray, of all their bondes and cordes: We will renounce: that they pronounce, their loores as stately lordes.
3. Laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen.
4. But God of might: in heauen so bright, shall laugh them all to scorne: the Lord on hie: shall them defie, they shall be once forlorne.
4. Die in den hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten.
5. Then shall his ire: speake all in fire, to them agayne therfore: He shall with threate: their malice beate, in his displeasure sore.
5. Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn grimmigheid zal Hij hen verschrikken.
6. Yet am I set: a king so great, on Sion hill full fast: Though me they kill: yet will that hill, my lawe and worde outcast.
6. Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid.
7. Gods wordes decreed: I (Christ) wil sprede for God thus sayd to me/e: My sonne I say: thou art, this day, I haue begotten the/e.
7. Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.
8. Aske thou of me/e: I will geue the/e, to rule all Gentils londes: Thou shalt possesse: in suernesse, the world how wide it stondes.
8. Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde [tot] Uw bezitting.
9. With iron rod: as mighty God, all rebels shalt thou bruse: And breake them all: in pieces small, as sherdes the potters vse.
9. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter; Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat.
10. Be wise therfore: ye kinges the more, receyue ye wisdomes lore: Ye iudges strong: of right and wrong, aduise you now before.
10. Nu dan, gij koningen, handelt verstandiglijk; laat u tuchtigen, gij rechters der aarde!
11. The Lorde in feare: your seruice beare, with dread to him reioyce: Let rages be: resist not ye, him serue with ioyfull voyce.
11. Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving.
12. The sonne kisse ye: lest wroth he be, lose not the way of rest: For when his ire: is set on fire, who trust in hym be blest.
12. Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij [op] den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.
Tallis bewerkt regels 1-8