Éyze shéleg!
Kmo chalamót ktaním
Noflím mehashamá’im;
Hu hayá malé rakút
Hi haytá kashá
Vechól káma shenistá lehishaér kach,
Pashút, uvlí sibá tová,
Lakach otá el toch atzmó,
Veheníach
Bamakóm hachí, hachí rach.
Hij was uitermate teder
zij was zeer verhard.
En hoe ze ook probeerde om zo te blijven,
hij nam haar, zonder goede reden,
gewoon in zich op,
en liet haar plaats nemen
op het zachtste, zachtste plekje.