Af a lonke ba dem veldl,
vos shteyt shtendik vi fartrakht,
pashen mir kolvirtshe stades
fun fri bis in der nakht.
Af a bergl sits ikh mir
do mit mayn fayfele in hant,
un ken zich nit sat onkukn
af di sheynkayt fun mayn land.
Af di beymer grinen tsvaign,
okh, vi zaynen zei dokh sheyn!
Af di felder bliyen zangen,
zaynen ful mit khen.
Oy, oy, oy!
Oy lyu-lyu-lyu...
Git a tsveigl mir a shmeykhl
un a zangele a wunk,
es tserflakhert zikh in hartsn
fraydgefiln vi a funk.
Kum, mayn fayfele, getraye,
shpiln, singen velen mir
un oysgisn af der lonke
mayne fraydgefiln mit dir.
Zolst nit mer yomern, fayfl!
Zolst nit veynen vi amol,
freilekh zoln dayne tener
trogn zikh af berg un tol.
Oy, oy, oy!
Oy lyu-lyu-lyu...
Ikh ken do in kolvirt gliklekh zayn,
gliklekh, gliklekh on a shir!
Freilekh, freilekh, fayfl,
freilekh zolst itst zikh shpiln mir!
Op een weide bij het bos,
dat er altijd peinzend bijstaat,
hoeden wij de kudde van de kolchoz,
van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat.
Ik zet me op een heuvel,
mijn kleine fluit ter hand,
en ik kan maar niet genoeg kijken
naar de schoonheid van mijn land.
Aan de bomen bloeien takken
och, zij zijn zo mooi!
Op de velden staan de aren
vol heerlijkheid in tooi.
Oy, oy, oy!
Oy lyu-lyu-lyu...
Nu lacht een twijg me toe,
en ik krijg een knipoog,
een gevoel van grote vreugde
stijgt via mijn hart omhoog.
Kom, mijn fluit, speel
en zing met mij,
een man op het veld
maak je er wellicht mee blij.
Maar huil niet, mijn fluit!
zet je zorgen aan de kant,
en laat je tonen vrolijk
klinken door heel het land.
Oy, oy, oy!
Oy lyu-lyu-lyu...
De kolkhoz maakt me gelukkig,
gelukkig, gelukkig met zovelen!
En toch, mijn fluit,
moet jij wat blijer spelen!