Nashi predki lezli v kleti
I sheptalis’ tam ne raz:
«Tugo, brattsy…Vidno, deti
Budut zhit’ vol’gotnej nas».
Deti vyrosli. I eti
Lezli v kleti v groznyj chas
I vzdyhali: «Nashi deti
Vstret’at solntse posle nas ».
Nynche tak zhe, kak voveki,
Uteshenie odno:
Nashi deti budut v Mekke,
Jesli nam ne suzhdeno.
Dazhe sroki predskazali:
Kto - let dvesti, kto - p’atsot,
A poka lezhi v pechali
I mychi, kak idiot.
Razukrashennye duli,
Mir umyt, prichosan, mil…
Let chrez dvesti? Chorta v stule!
Razve ja Mafusail?
Ja kak filin na oblomkah
Perelomannyh bogov.
V nerodivshihs’a potomkah
Net mne bratjev i vragov.
Ja hochu nemnozhko sveta
Dl’a seb’a, poka ja zhiv;
Ot portnogo do poeta -
Vsem pon’aten moj prizyv…
A potomki…Pust’ potomki
Ispoln’aja zhrebij svoj
I kl’an’a svoi pot’omki,
Lup’at v stenku golovoj!
Onze voorouders kropen in kooien
en fluisterden daar vaak onderling:
"Zware tijden, jongens ... Wellicht dat onze kinderen
het beter krijgen dan wij.”
De kinderen werden groot. Ook zij
kropen in kooien in dagen van ellende
en zuchtten: "Onze kinderen
zullen het licht zien als wij niet meer zijn.”
Heden ten dage, zoals altijd,
is het onze enige troost,
dat onze kinderen Mekka zullen zien,
als het ons niet lukt.
Zelfs de data zijn voorspeld:
sommigen zeggen tweehonderd, sommigen zeggen vijfhonderd jaar;
Leg je tot dan neer bij je verdriet
en loei als een idioot.
Melk en honing, netjes en chic,
de wereld is gewassen, en geborsteld, en leuk ...
Over tweehonderd jaar of zo? Naar de hel ermee!
Ben ik Methuselem soms?
Ik ben als een uil op het puin
van gebroken en verstrooide goden.
Voorouders die nog niet geboren zijn
behoren niet tot mijn broeders of vijanden.
Wat ik wil, is een beetje verlichting
voor mijzelf terwijl ik leef;
en iedereen zal mijn verlangen begrijpen,
of het een kleermaker is of een dichter ...
Wat de nakomelingen betreft ... Laat de nakomelingen
handelen volgens hun lot
en hun hoofden tegen de muur slaan,
de duisternis vervloekend waarin ze verkeren!