Ona byla poetessa,
Poetessa balzakovskih let.
A on byl prosto povesa,
Kurchavyj i pylkij br’unet.
Povesa prishol k poetesse.
V polumrake dyshali duhi,
Na sofe, kak v torzhestvennoj messe,
Poetessa gnusila stihi:
«O, sumej ognedyshaschej laskoj
Vskolyhnut’ moju sonnuju strast’.
K pene b’oder za aloj podv’azkoj
Ta ne bojs’a ustami pripast’!
Ja svezha, kak dyhanje levkoja…
O, splet’om zhe istomnosti tel!..»
Prodolzhenie bylo takoje,
Chto kurchavyj brunet pokrasnel.
Pokrasnel, no opravils’a bystro
I podumal: byla ne byla!
Zdes’ ne dumskie rechi ministra,
Ne slova tut nuzhny, a dela.
S nesderzhannoj siloj kentavra
Poetessu povesa privl’ok,
No vizglivo-vulgarnoje: «Mavra!»
Ohladilo kipuchij potok.
«Prostite…- vskochil on, - vy sami…»
No v glazah jejo holod i chest’:
«Vy smeli k por’adochnoj dame,
Kak dvornik, s objatjami lezt’?!»
Vot chinnaja Mavra. I zadom
Uhodit napugannyj gost’.
V perednej raster’annym vzgl’adom
On dolgo iskal svoju trost’…
S litsom blednee magnezii
Shol s lestnitsy pylkij br’unet:
Ne pon’al on novoj poezii
I poetessy balzakovskih let.
Zij was een dichteres,
een dichteres als uit de tijd van Balzac,
en hij was gewoon een hark,
krullend, vurig en zwartharig.
De hark kwam bij de dichteres.
Geur ademde in de schemering.
Op een bank, als in een plechtige mis,
was de dichteres in haar verzen aan het snuffelen:
'O, wek snel mijn slaperige passie op
met vuur-ademende liefkozingen.
Wees niet verlegen en laat uw lippen het schuim
van dijen boven de scharlaken jarretelle aanraken!
"Ik ben fris als adem van een anjer ...
O, laat ons de vurigheid van onze lichamen ineenstrengelen! '
Het vervolg was zodanig
dat de krullende zwartharige bloosde.
Hij bloosde, maar herstelde zich terstond,
en dacht, Fortuna begunstigt de moedigen!
Hier zijn geen parlementsredes van ministers nodig,
het is tijd om te handelen, niet om te praten.
Met de ongebreidelde kracht van een centaur
knuffelde de hark de dichteres,
Maar een vulgaire schreeuw: 'Mavra!'
bekoelde de aanzwellende zondvloed.
'Pardon,' hij sprong op, 'jijzelf ...'
Maar er ligt kou en eer in haar ogen:
"Hoe durf je een fatsoenlijke dame lastig te vallen
met je aanrakingen, als een conciërge ?! "
Nu komt de preutse Mavra op de proppen. En de bangste gast
keert zich om en blaast de aftocht.
In de voorkamer zocht hij met verwarde blikken
lang naar zijn wandelstok ...
De vurige zwartharige
liep met een krijtwit gezicht de trap af:
hij was er niet in geslaagd de nieuwe poëzie en
de dichteres als uit de tijd van Balzac te begrijpen.