Kvartirant sidit na chemodane
I zadumchivo rassmatrivaet pol:
Te zhe stulja, i krovat’, i stol,
I takaja zhe obivka na divane,
I takoj zhe «bigus» na obed, -
No na vs’om kakoj-to novyj svet…
Bleschut ikry polnoj prachki F’okly.
Peregnuls’a polnyj stan vo dvor.
Kak nestrojnyj, shalovlivyj hor,
Vereschat namylennye st’okla,
I zaplaty golubyh nebes
Obeschajut tys’achi chudes.
Kvartirant sidit na chemodane.
St’okla vymyty. Op’at’ toska i tish.
F’okla, F’okla, chto zhe ty molchish?
Bud’ hot’ ty reshitel’noj i jarkoj:
Podojdi, voz’mi jego za chub
I ozhgi ogn’om vesennih gub…
Kvartirant I F’okla na divane.
O, kakoj torzhestvennyj moment!
«Ty - narod, a ja - intelligent, -
Govorit on jej sredi lobzanij. -
Nakonets-to, zdes’, sejchas, vdvojom,
Ja teb’a, a ty men’a - pojm’om!»
De huurder zit op zijn koffer
en staart in gedachten verzonken naar de grond:
De stoelen zijn hetzelfde, en het bed, en de tafel,
dezelfde stoffering op de bank,
dezelfde stoofpot als avondeten-
Maar over alles is een nieuw licht geworpen ...
De kuiten van mollige Fiokla de poetsvrouw glanzen.
Haar plompe torso staat voorover gebogen op het erf.
Het gesopte glasservies piept
als een chaotisch, krankzinnig koor ...
En lapjes blauwe hemel
beloven duizenden wonderen.
De huurder zit op zijn koffer.
De ramen worden gelapt. Het is weer saai en stil.
Fiokla, Fiokla, waarom ben je zo stilzwijgend?
Je zou net zo goed en resoluut en voortvarend kunnen zijn:
kom op, grijp hem bij zijn haren
en verzeng hem met je vurige lente-lippen ...
De huurder en Fiokla op de bank.
O, wat een plechtig moment!
“Jij bent het volk, en ik ben een intellectueel“
zegt hij haar onder het kussen door.
“Eindelijk, hier en nu, alleen,
ik zal jou begrijpen, en jij, mij!“