Idyot devochka‐sirotka,
Tyazhelo vzdïkhayet,
A nad neyu goremïchnoy
Lastochka letayet.
I letayet, i shchebechet,
Nad golovkoy v’yotsya,
V’yotsya, kroshka, i krïlami
V kosu chut ne b’yotsya.
“Chto tï v’yosh’sya nado mnoyu,
Nad sirotkoy, ptashka?
Akh, ostav menya, i tak mne
Zhit na svete tyazhko!”
“Ne ostavlyu, ne ostavlyu!
Budu ya kruzhitsya,
Shchebetat tebe pro brata,
Chto v tyurme tomitsya.
On prosil menya: Sletayka,
Ptashka, v kray rodimïy,
Poklonis moyey sestritse,
Goryacho lyubimoy.
Vsyo l menya ona, golubka,
Dobrom vspominayet,
vsyo l ona eshcho o brate
Slyozï prolivayet?”
Er komt een klein weesmeisje,
zwaar zuchtend,
terwijl boven die ongelukkige
een zwaluw vliegt.
En het vliegt en zingt
en fladdert om haar hoofd;
het buitelende schepseltje raakt
met zijn vleugels bijna haar haar.
“Waarom fladder je om mij heen,
rond een weeskind, kleine vogel?
Ach, laat me alleen, om mijn leven
te leven in deze moeilijke wereld!”
[ . . . ]
De volledige tekst kunt u per email opvragen.
Klik hier voor de voorwaarden.